Examples of using "дал" in a sentence and their dutch translations:
- Wie heeft dit aan jou gegeven?
- Wie heeft jullie dit gegeven?
Wie heeft jullie dit gegeven?
Hij gaf de kat wat melk.
Wie heeft jullie dit gegeven?
Ik heb hem het geld gegeven.
Hij gaf mij een appel.
Het boek dat je me gaf is erg interessant.
Wie heeft dit aan jou gegeven?
Van wie heb je dit gekregen?
Wie heeft dit aan ons gegeven?
Wie gaf het aan ons?
Ik heb hem de microfoon gegeven.
Hij gaf haar een boek.
Hij heeft me zijn woord gegeven.
God heeft gegeven, God heeft genomen.
Hij barstte in woede uit.
Ik gaf hem mijn adres.
Tom heeft ons niets gegeven.
Wanneer heb ik je dat gegeven?
Tom gaf me een pen.
De oude man gaf haar een popje.
De soldaat gaf me water.
Hij gaf haar een boek.
Ik gaf hem een boek.
- Hij gaf de hond een bot.
- Hij gaf een bot aan de hond.
Mijn oom heeft mij een boek gegeven.
Hij gaf de kat wat melk.
Aan wie hebt ge dat gegeven?
Hij gaf hem een boek.
Ik gaf Tom een kans.
- Ik gaf Tom een kalmerend middel.
- Ik gaf Tom een kalmeringsmiddel.
- Ik gaf Tom een sedatief.
Tom gaf me een baan.
Tom gaf Maria een halsketting.
Hij heeft me zijn woord gegeven.
Wat heeft Tom aan Maria gegeven?
Tom zou terugvechten.
De dokter gaf haar morfine.
Ik heb hem het geld gegeven.
Ik gaf mijn broer een woordenboek.
Tom gaf geen uitleg.
Tom gaf me een fiets.
Ik gaf Tom chocolade.
Tom gaf Mary een handdoek.
Ik heb Tom smeergeld aangeboden.
- Ik gaf Tom wat water.
- Ik gaf Tom een beetje water.
De leraar gaf ons huiswerk.
Hij gaf me dit boek.
Hij gaf me een vaag antwoord.
Ik heb haar mijn fototoestel geleend.
Ik heb hem een paar boeken gegeven.
Tom stemde in.
Hij gaf ieder een pen.
Ik gaf hem wat advies.
Tom gaf Maria een Frans woordenboek.
Tom gaf Mary zijn notitieboekje.
Tom gaf me zijn sleutel.
- Tom heeft mij dertig dollar gegeven.
- Tom gaf me dertig dollar.
Ik gaf hem mijn adres.
Tom gaf iets aan Mary.
Ik gaf Tom een vals adres.
Tom heeft ons niets gegeven.
Ik gaf hem mijn adres.
Ik gaf hem een gouden horloge.
Tom gaf Maria iets kouds om te drinken.
Tom gaf Maria Johns nummer.
Wie heeft haar mijn adres gegeven?
- Ik heb hem vijftig euro gegeven.
- Ik gaf hem vijftig euro.
- Ik ben het uurwerk verloren dat mijn vader mij gegeven had.
- Ik heb het horloge verloren dat mijn vader mij gegeven heeft.
Mijn oom gaf me dit horloge.
Ik heb Tom Maria's telefoonnummer gegeven.
Ik heb je mijn antwoord al gegeven.
Ik liet hem slapen tot de middag.
Mijn broer heeft mij een schattige pop gegeven.
Tom gaf de kelner een zeer goede fooi.
Tom is degene die me dit boek heeft gegeven.
Hij gaf me twaalf teentjes knoflook.
Het horloge dat je me gegeven hebt, loopt achter.
De dokter heeft haar een aantal tabletten gegeven om de pijn weg te nemen.
- Hij gaf ieder een pen.
- Hij gaf iedereen een potlood.
Aan wie van u twee heeft de leraar de prijs gegeven?