Translation of "дал" in Dutch

0.077 sec.

Examples of using "дал" in a sentence and their dutch translations:

- Кто дал тебе это?
- Кто тебе это дал?
- Кто вам это дал?
- Кто дал это тебе?

- Wie heeft dit aan jou gegeven?
- Wie heeft jullie dit gegeven?

- Кто дал тебе это?
- Кто тебе это дал?
- Кто вам это дал?

Wie heeft jullie dit gegeven?

- Он дал молоко кошке.
- Он дал молоко коту.
- Он дал кошке молоко.

Hij gaf de kat wat melk.

- Кто тебе это дал?
- Кто вам это дал?
- Кто дал это тебе?

Wie heeft jullie dit gegeven?

- Я дал ему деньги.
- Я дал ей деньги.

Ik heb hem het geld gegeven.

- Он мне дал яблоко.
- Он дал мне яблоко.

Hij gaf mij een appel.

Книга, что ты дал дал мне, крайне увлекательная.

Het boek dat je me gaf is erg interessant.

- Кто тебе это дал?
- Кто дал это тебе?

Wie heeft dit aan jou gegeven?

- Кто дал тебе это?
- Кто тебе это дал?

Van wie heb je dit gekregen?

- Кто дал нам это?
- Кто нам это дал?

Wie heeft dit aan ons gegeven?

- Кто нам его дал?
- Кто нам её дал?

Wie gaf het aan ons?

- Я дал ему микрофон.
- Я дал ей микрофон.

Ik heb hem de microfoon gegeven.

- Он дал ему книгу.
- Он дал ей книгу.

Hij gaf haar een boek.

- Он дал мне своё слово.
- Он дал мне слово.

Hij heeft me zijn woord gegeven.

- Бог дал, Бог взял.
- Бог дал, бог и взял.

God heeft gegeven, God heeft genomen.

- Он дал выход гневу.
- Он дал выход своему гневу.

Hij barstte in woede uit.

- Я дал ему мой адрес.
- Я дал ему свой адрес.

Ik gaf hem mijn adres.

- Том нам ничего не дал.
- Том ничего нам не дал.

Tom heeft ons niets gegeven.

- Когда я тебе это дал?
- Когда я вам это дал?

Wanneer heb ik je dat gegeven?

Том дал мне ручку.

Tom gaf me een pen.

Старик дал ей куколку.

De oude man gaf haar een popje.

Солдат дал мне воды.

De soldaat gaf me water.

Он дал ей книгу.

Hij gaf haar een boek.

Я дал ему книгу.

Ik gaf hem een boek.

Он дал собаке кость.

- Hij gaf de hond een bot.
- Hij gaf een bot aan de hond.

Дядя дал мне книгу.

Mijn oom heeft mij een boek gegeven.

Он дал коту молока.

Hij gaf de kat wat melk.

Кому ты это дал?

Aan wie hebt ge dat gegeven?

Он дал ему книгу.

Hij gaf hem een boek.

Я дал Тому шанс.

Ik gaf Tom een kans.

Я дал Тому успокоительное.

- Ik gaf Tom een kalmerend middel.
- Ik gaf Tom een kalmeringsmiddel.
- Ik gaf Tom een sedatief.

Том дал мне работу.

Tom gaf me een baan.

Том дал Мэри ожерелье.

Tom gaf Maria een halsketting.

Он дал мне слово.

Hij heeft me zijn woord gegeven.

Что Том дал Мэри?

Wat heeft Tom aan Maria gegeven?

Том дал бы сдачи.

Tom zou terugvechten.

Врач дал ей морфий.

De dokter gaf haar morfine.

Я дал ему деньги.

Ik heb hem het geld gegeven.

Я дал брату словарь.

Ik gaf mijn broer een woordenboek.

Том не дал объяснений.

Tom gaf geen uitleg.

Том дал мне велосипед.

Tom gaf me een fiets.

Я дал Тому шоколад.

Ik gaf Tom chocolade.

Том дал Мэри полотенце.

Tom gaf Mary een handdoek.

Я дал Тому взятку.

Ik heb Tom smeergeld aangeboden.

Я дал Тому воды.

- Ik gaf Tom wat water.
- Ik gaf Tom een beetje water.

Учитель дал нам домашнее задание.

De leraar gaf ons huiswerk.

Он дал мне эту книгу.

Hij gaf me dit boek.

Он дал мне расплывчатый ответ.

Hij gaf me een vaag antwoord.

Я дал ей свою камеру.

Ik heb haar mijn fototoestel geleend.

Я дал ему несколько книг.

Ik heb hem een paar boeken gegeven.

- Том одобрил.
- Том дал одобрение.

Tom stemde in.

Он дал каждому по ручке.

Hij gaf ieder een pen.

Я дал ему несколько советов.

Ik gaf hem wat advies.

Том дал Маше французский словарь.

Tom gaf Maria een Frans woordenboek.

Том дал Мэри свой блокнот.

Tom gaf Mary zijn notitieboekje.

Том дал мне свой ключ.

Tom gaf me zijn sleutel.

Том дал мне тридцать долларов.

- Tom heeft mij dertig dollar gegeven.
- Tom gaf me dertig dollar.

Я дал ему свой адрес.

Ik gaf hem mijn adres.

Том что-то дал Мэри.

Tom gaf iets aan Mary.

Я дал Тому ненастоящий адрес.

Ik gaf Tom een vals adres.

Том ничего нам не дал.

Tom heeft ons niets gegeven.

Я дал ему мой адрес.

Ik gaf hem mijn adres.

Я дал ему золотые часы.

Ik gaf hem een gouden horloge.

Том дал Мэри попить холодного.

Tom gaf Maria iets kouds om te drinken.

Том дал Мэри номер Джона.

Tom gaf Maria Johns nummer.

Кто дал ей мой адрес?

Wie heeft haar mijn adres gegeven?

Я дал ему пятьдесят евро.

- Ik heb hem vijftig euro gegeven.
- Ik gaf hem vijftig euro.

- Я потерял часы, которые мне дал отец.
- Я потерял часы, которые дал мне отец.

- Ik ben het uurwerk verloren dat mijn vader mij gegeven had.
- Ik heb het horloge verloren dat mijn vader mij gegeven heeft.

Мой дядя дал мне эти часы.

Mijn oom gaf me dit horloge.

Я дал Тому номер телефона Мэри.

Ik heb Tom Maria's telefoonnummer gegeven.

Я уже дал вам свой ответ.

Ik heb je mijn antwoord al gegeven.

Я дал ему поспать до полудня.

Ik liet hem slapen tot de middag.

Мой брат дал мне хорошенькую куклу.

Mijn broer heeft mij een schattige pop gegeven.

Том дал официанту очень хорошие чаевые.

Tom gaf de kelner een zeer goede fooi.

Это Том дал мне эту книгу.

Tom is degene die me dit boek heeft gegeven.

Он дал мне двенадцать зубчиков чеснока.

Hij gaf me twaalf teentjes knoflook.

Часы, которые ты мне дал, идут неправильно.

Het horloge dat je me gegeven hebt, loopt achter.

Врач дал ей таблетки, чтобы снять боль.

De dokter heeft haar een aantal tabletten gegeven om de pijn weg te nemen.

Он дал каждому из них по карандашу.

- Hij gaf ieder een pen.
- Hij gaf iedereen een potlood.

Кому из вас двоих учитель дал приз?

Aan wie van u twee heeft de leraar de prijs gegeven?