Examples of using "Томом»" in a sentence and their dutch translations:
Blijf bij Tom.
Houd Tom in de gaten.
Volg Tom.
Ga met Tom.
Praat met Tom.
Neem contact op met Tom.
Doe Tom de groeten!
- Kijk naar Tom.
- Let op Tom.
Zorg voor Tom.
- Ik heb het uitgemaakt met Tom.
- Het is uit met Tom.
- Tom en ik zijn uit elkaar.
- Ik maakte het uit met Tom.
- Noem me alsjeblieft Tom.
- Noem me alstublieft Tom.
Zorg voor Tom.
Laten we met Tom praten.
Wat is er aan de hand met Tom?
Tom en ik zijn vrienden.
Ik ga met Tom.
- Werk je met Tom?
- Werkt u met Tom?
- Werken jullie met Tom?
Ik heb met Tom geoefend.
Ik ben het eens met Tom.
Zijn jullie het eens met Tom?
Heb je met Tom gesproken?
Zijn jullie het eens met Tom?
Wie is die persoon bij Tom?
Ik bewonder Tom.
Ga Tom zoeken.
- Zeg hallo tegen Tom!
- Doe Tom de groeten!
Verlaat Tom.
Verlaat Tom.
Kun je met Tom spreken?
Laat me tegen Tom spreken.
- Wie ging er nog mee met Tom?
- Wie is er nog met Tom meegegaan?
Heet jij Tom?
- Ik heb geprobeerd met Tom te praten.
- Ik probeerde met Tom te praten.
Ik moet met Tom praten.
Ik zou met Tom kunnen gaan.
Waarom noemen mensen hem Tom?
Wie is de persoon met Tom?
Ik moet met Tom spreken.
Kon je met Tom praten?
Ik heb vandaag met Tom gesproken.
- Knoei niet met Tom.
- Kloot niet met Tom.
Heb je met Tom gesproken?
Wat zal er met Tom gebeuren?
- Noem me alsjeblieft Tom.
- Noem me alstublieft Tom.
Wat Tom zei was waar.
Ik heet ook Tom.
Ik was met Tom aan het dineren.
Tom en ik zijn met elkaar getrouwd.
De vriend van Mary heet Tom.
Ik spreek met Tom.
Wij noemen hem Tom.
Ik was het met Tom eens.
We zijn vrienden geworden met Tom.
- Ik ben anders dan Tom.
- Ik ben niet zoals Tom.
Mijn naam is niet Tom.
We zijn heel trots op Tom.
Ik was met Tom aan het praten.
Je was met Tom aan het flirten.
Tom en ik zijn verwant.
Ik ben hier met Tom.
Wat is er met Tom gebeurd?
Tom wordt opgejaagd door de politie.
Ik was met Tom aan het praten.
Zijn jij en Tom vijanden?
Het is moeilijk om met Tom te praten.
Iedereen noemt me Tom.
Tom en ik hebben geknuffeld.
Stel mij voor aan Tom.
Tom en ik hebben het druk.
Tom en ik zijn terug.
- Tom en ik zijn het eens.
- Tom en ik gaan akkoord.
Blijf bij Tom.
- Tom en ik zijn uit elkaar gegaan.
- Tom en ik hebben het uitgemaakt.
Mag ik je Tom noemen?
Heb je ooit met Tom gepraat?
Weet je wat er met Tom aan de hand is?
Mag ik je Tom noemen?
- Wat is er aan de hand met Tom?
- Wat is er mis met Tom?
Tom en ik leren samen Frans.
Heb je ooit met Tom gepraat?
Ik wil Tom graag ontmoeten.
Ik wil niet met Tom meegaan.
Ik zie Tom vanavond.
Ik woonde vroeger in de buurt van Tom.
- Ik zette mij tussen Tom en John.
- Ik ben tussen Tom en John gaan zitten.
Tom en ik delen een kamer.
Tom zal morgen het hek schilderen.
We willen met Tom praten.
We willen Tom leren kennen.
Ik wil Tom ontmoeten.
Wat zijn Tom en jij aan het doen?
Tom is een moeilijke man om mee om te gaan.