Examples of using "Omena" in a sentence and their dutch translations:
De appel viel.
De appel is rood.
Er ligt een appel op de tafel.
Dit is ook een appel.
De appel is rood.
Dit is een appel.
De appel ligt op de tafel.
Is de appel rood?
Dit is ook een appel.
De appel die ik vond, is groen.
Er ligt één appel op de tafel.
De jongen heeft een appel in zijn zak.
Deze appel is verrot.
Elke appel is rood.
Die appel is zoet.
Deze appel is rood.
- Zo vader, zo zoon.
- Zo de vader, zo de zoon.
Ik heb een sinaasappel en een appel.
De appel valt niet ver van de boom.
- Als het lijkt op een appel en het smaakt naar een appel, dan is het waarschijnlijk een appel.
- Als het op een appel lijkt en naar een appel smaakt, dan is het waarschijnlijk een appel.