Examples of using "Speaks" in a sentence and their dutch translations:
Hij spreekt Chinees.
Hij spreekt Portugees.
Hij spreekt Chinees.
Hij spreekt Bengaals.
Ze spreekt Bengaals.
Tom spreekt.
Hij spreekt Hongaars en zij spreekt Duits.
Hij spreekt ook Frans.
Tom spreekt goed Frans.
Ze spreekt behoorlijk snel.
Hij spreekt Duits.
Hij spreekt Engels.
Hij spreekt Italiaans.
Tom spreekt Reto-Romaans.
- Ze spreekt openhartig.
- Zij spreekt openhartig.
Zij spreekt Russisch.
Ze spreekt Duits.
Hij spreekt Russisch.
Hij spreekt Portugees.
Zij spreekt Frans.
Ze spreekt luid.
Hij spreekt Arabisch.
Tom spreekt Frans.
Hij spreekt Frans.
Wie spreekt er Frans?
Hij spreekt Chinees.
Hij spreekt op een engelachtige manier.
Hij spreekt snel.
Zij spreekt Spaans.
Tom spreekt snel.
Hij spreekt Deens.
Hij spreekt Koerdisch.
Hij spreekt Berber.
Zij spreekt Portugees.
Tom spreekt nooit.
- Tom kan Russisch spreken.
- Tom spreekt Russisch.
Tom spreekt langzaam.
Ze spreekt Bengaals.
Ze spreekt altijd Engels.
Tom spreekt altijd in het Frans.
Hij spreekt even goed Spaans als Frans.
Tom spreekt Spaans, en Betty ook.
Hij spreekt een beetje Engels.
Tom spreekt zeer goed Frans.
Mijn broer praat erg snel.
Mary spreekt perfekt Frans. Ze spreekt ook vloeiend Duits.
Hij spreekt niet alleen Frans, maar ook Spaans.
De hele wereld spreekt Engels.
Ze spreekt behoorlijk snel.
Tony spreekt goed Engels.
Hij spreekt perfect Russisch.
Mijn oma praat langzaam.
Ze spreekt tien talen.
Hij spreekt ook Frans.
Iedereen spreekt een taal.
- Ze praat te veel.
- Zij praat te veel.
Hij spreekt 10 talen.
- Mijn moeder spreekt traag.
- Mijn moeder spreekt langzaam.
Hij spreekt vloeiend Frans.
Zijn moeder spreekt Italiaans.
Hij spreekt vier talen.
Ze spreekt behoorlijk snel.
Hij spreekt slecht Frans.
Zij spreekt vloeiend Engels.