Translation of "Ona" in Dutch

0.013 sec.

Examples of using "Ona" in a sentence and their dutch translations:

- Ona güvenebilirsin.
- Ona inanabilirsin.
- Ona inanabilirsiniz.

Je kan hem geloven.

- Ona inanma!
- Ona inanmayın.

Geloof hem niet.

- Ona cevabı söylemeyin.
- Ona cevabı söyleme.
- Ona cevabı söylemeyiniz.
- Cevabı ona söyleme.
- Cevabı ona söylemeyin.
- Cevabı ona söylemeyiniz.

Zeg hem het antwoord niet.

- Neden ona sormuyorsun?
- Ona sorsana.

Waarom vraag je hem niet?

- Ona katlanamıyorum.
- Ona tahammül edemiyorum.

Ik kan hem niet uitstaan.

ona söyledi.

de keizer hem.

Ona güvenebilirsiniz.

- Op hem kan je rekenen.
- Je kan op hem vertrouwen.

Ona katlanamıyorum.

Ik kan er niet tegen.

Ona güvenilebilir.

- Op hem kan gerekend worden.
- Op hem kan je vertrouwen.

Ona dokunma.

Handen thuis.

Ona güveniyorum.

Ik heb vertrouwen in hem.

Ona evlendi.

- Ze is met hem getrouwd.
- Ze trouwde hem.

Ona soracağım.

Ik zal het hem vragen.

Ona bakıyoruz.

Hij is geholpen.

Ona katlanamadım.

Ik kon het niet verdragen.

Ona inanamıyorum.

Ik kan het niet geloven!

Ona güvenme.

Vertrouw hem niet.

Ona güvenebilirsin.

- Je kan op hem vertrouwen.
- Je kan hem vertrouwen.
- Je kunt hem vertrouwen.

Ona bak.

Kijk naar hem.

Ona sarıldı.

- Hij knuffelde haar.
- Hij omhelsde haar.

Ona güvenmeyin.

Vertrouw hem niet.

Ona güveniyorum!

Ik heb vertrouwen in hem.

Ona danışmalısın.

Je zou haar moeten raadplegen.

Ona sarıldım.

Ik omhelsde haar.

Ona katılmıyorum.

Ik ben het er niet mee eens.

Ona soralım.

Laten we het haar vragen.

Ona söyle.

Vertel het haar.

Ona güvenme!

Vertrouw hem niet.

Ona inanmadım.

Ik geloofde het niet.

Ona güvenebiliriz.

- We kunnen op hem rekenen.
- We kunnen rekenen op hem.

Ona sormadım.

Ik heb het hem niet gevraagd.

Ona sor.

- Vraag het hem.
- Vraag hem.

Ona sormalıyız.

Laten we het hem vragen.

Ona güvenilemez.

Je kan hem niet vertrouwen.

Ona çarptım.

Ik botste tegen haar op.

Ona sordum.

- Ik heb met hem te doen.
- Ik heb het hem gevraagd.
- Ik heb het aan hem gevraagd.

Ona güvenemem.

Ik kan hem niet vertrouwen.

Ona mı?

- Zij?
- Haar?

- Ona gerçeği söylemeliydin.
- Ona gerçeği söylemeliydiniz.

Je had hem de waarheid moeten zeggen.

- Onu ona verin.
- Bunu ona ver.

Geef het aan hem.

- Ona gerçeği söyleyeceğim.
- Ona gerçeği anlatacağım.

Ik zeg hem de waarheid.

- Derhal ona yaz.
- Ona derhal yazın.

Schrijf hem onmiddellijk!

- Duvarı ona boyattık.
- Duvarı ona badanalattık.

We lieten hem de muur verven.

Nasıl ona tutunabiliriz ?

ongeacht de externe omstandigheden?

Ona dedim ki:

En ik vertelde hem:

Sözlüğünde ona bak.

Zoek het op in je woordenboek.

Niçin ona söylemedin?

- Waarom heb je het haar niet verteld?
- Waarom heb je het haar niet gezegd?

Tamamen ona karşıyım.

Ik ben er helemaal tegen.

Ona soru sordular.

Ze vroegen hem.

Ona bir bakayım.

Laat me het zien.

Ona ne olacak?

Wat moet er van haar worden?

Ona sevgilerimi ilet.

Geef mijn liefde aan haar.

Ona odamı temizlettim.

- Ik heb hem ertoe gebracht mijn kamer te kuisen.
- Ik heb hem ertoe gebracht mijn kamer schoon te maken.

Ona evimi boyattım.

Ik liet hem mijn huis schilderen.

Sadece ona benziyorsun.

Je lijkt net op hem.

Ona yardımcı olmalısın.

- Ge moet hem helpen.
- Je moet hem helpen.

Ona yardım etmeliyim.

Ik moet haar helpen.

O ona tapar.

Ze aanbidt hem.

Ona kefil oldum.

- Ik stond voor hem borg.
- Ik stond voor hem garant.

Ona yardımcı oluyor.

- Ze helpt hem.
- Ze is hem aan het helpen.

Keşke ona benzeseydim.

Ik wou dat ik op hem leek.

O, ona erişti.

Ze rende naar hem toe.

Ona süreci açıkladım.

- Ik heb hem de werkwijze uitgelegd.
- Ik heb hem het proces uitgelegd.
- Ik heb hem de procedure uitgelegd.

Ben ona inanamıyorum!

Ik kan het niet geloven!

Ona hemen yaz!

Schrijf hem onmiddellijk!

Ona tokat attım.

Ik heb hem een oorvijg gegeven.

Ona kelepçe taktım.

Ik heb hem in de boeien geslagen.

Ona iyi davran.

Behandel hem goed.

Ona ne yaptın?

Wat heb je haar aangedaan?

Kimse ona bakmıyor.

Niemand lette op haar.

Ona dokunabilir miyim?

- Mag ik het aanraken?
- Kan ik het aanraken?
- Mag ik dit aanraken?

Ona ulaşabilir misin?

- Kun je erbij komen?
- Kun je het bereiken?

Ona vurmak istemedim.

Het was niet mijn bedoeling hem te slaan.

Ona odamı gösterdim.

- Ik heb haar mijn kamer getoond.
- Ik heb haar mijn kamer laten zien.

Ona inanabilir miyiz?

Kunnen we het geloven?

Ona ihtiyacın var.

- Je hebt haar nodig.
- Je hebt hem nodig.

Ben ona katılmıyorum.

Ik ben daar niet mee eens.

Ona güvenebilir miyim?

Kan ik hem vertrouwen?

Ona kulak verme.

Let niet op haar.

Ben ona bakamam.

Ik kan er niet naar kijken.

Ona ihtiyacı var.

Hij heeft het nodig.

Ona saygı duyuyorlar.

Ze respecteren hem.

Ben ona kızgınım.

- Ik ben kwaad op haar.
- Ik ben boos op haar.

Ona gerçeği söylemeliydin.

- Je had haar de waarheid moeten vertellen.
- Je had hem de waarheid moeten zeggen.

Ona artık katlanamıyorum.

Ik kan er niet meer tegen!

Herkes ona güldü.

Iedereen lachte hem uit.

Ona kadar sayarım.

Ik tel tot tien.

Ona yeri süpürttüm.

Ik liet hem de vloer vegen.

Ona sorular sordu.

- Hij stelde haar vragen.
- Hij heeft haar vragen gesteld.