Examples of using "руки»" in a sentence and their dutch translations:
Was je handen.
Handen thuis.
- Was je handen.
- Was uw handen.
- Was jullie handen.
Handen.
- Heb je je handen gewassen?
- Heeft u uw handen gewassen?
- Heb jullie je handen gewassen?
- We hebben onze handen gewassen.
- We wasten onze handen.
Zijn jullie handen schoon?
Blijf je handen wassen.
Was je handen goed.
Was je handen.
Handen omhoog!
Was je handen met zeep.
Hebt ge uw handen al gewassen?
Je moet je handen wassen.
Je handen zijn koud.
Je handen beven.
- Jouw handen zijn mooi.
- Uw handen zijn mooi.
- Jullie handen zijn mooi.
Handen op het hoofd!
Ren!
Zijn handen beefden.
Geen handen.
Ik voel mijn handen al... ...ijskoud worden.
Ik voel mijn handen... ...ijskoud worden.
Hij stak de handen omhoog.
Handen op het hoofd!
Ik was mijn handen.
Ik ga even mijn handen wassen.
Ik was mijn handen.
Zijn jullie handen schoon?
Hij waste zijn handen in onschuld.
Tom heeft zijn handen vuil gemaakt.
Waarom heb je je handen niet gewassen?
Ik heb mijn handen in mijn zakken gestoken.
Soms beven mijn handen.
Was je handen voor het eten.
Ik was mijn handen voor de lunch.
Ik heb maar twee handen.
Koningen hebben lange armen.
Handen omhoog! Dit is een overval.
Was je handen met zeep.
Was je gezicht en je handen.
- Zijn ogen zijn groter dan zijn maag.
- Je ogen zijn groter dan je maag.
- Je hebt mooie handen.
- Je hebt prachtige handen.
Tom heeft kleine handen.
Toms handen beefden.
Mijn handen zijn bevroren.
Toms handen beefden.
Ze hielden elkaars handen vast.
Ik heb kleine handen.
Je moet je handen wassen.
Tom heeft grote handen.
- Waarom was je je handen?
- Waarom ben je je handen aan het wassen?
Hou jezelf in bedwang.
Zijn jullie handen schoon?
Tom is vergeten om zijn handen te wassen.
Ik heb mijn beide armen gebroken.
Je handen zijn koud.
Mijn handen beefden.
De foto ging van hand tot hand.
en leg je handen in je schoot.
Precies op de rand van mijn hand.
Ze stonden daar hand in hand
Ik heb maar twee handen.
Ben stak zijn handen in zijn broekzakken.
- Geef elkaar de hand, alsjeblieft.
- Geef elkaar de hand, alstublieft.
Ze liepen hand in hand.
- Laten we handen schudden.
- Laten we de hand schudden.
- Wassen jullie je handen voor het eten?
- Wast u uw handen voor het eten?
Ik was mijn handen voor de lunch.
Hou je handen uit je zakken.