Examples of using "Gib" in a sentence and their dutch translations:
- Geef het terug!
- Geef terug.
- Geef het op!
- Geef op!
Geef niets!
Handje hier!
- Geef op.
- Geef het op.
Geef niet op!
Geef niet op!
Geef hem de microfoon!
Geef me de vrijheid of geef me de dood.
Geef het hem niet.
Geef me tijd om erover na te denken.
Geef het wapen aan mij!
Vooruit met de geit!
- Geef het op!
- Geef het op.
Geef me tijd.
Geef dit aan Ramu!
Geef het terug!
Geef het aan haar.
Geef niet op!
Kijk uit voor mij.
- Geef het aan mij!
- Geef het aan mij.
Geef mij water.
Geef hem tijd.
Geef het terug!
Geef het aan hen.
Geef het aan hem.
Geef ze hem.
Geef het aan haar.
Geef ze aan haar.
Geef ons vrede!
- Geef ze geld.
- Geef hen geld.
Geef me een paar dagen.
- Kijk uit!
- Voorzichtig!
- Let op!
- Wees voorzichtig.
- Pas op!
- Kijk uit.
Geef me er nog eentje.
Maar geef niet op.
Geef me er een paar.
Geef me je geld.
- Zet dat op papier.
- Zet dat zwart op wit.
- Schrijf het op.
- Leg het schriftelijk vast.
- Geef me een tip.
- Geef me wat drinkgeld.
- Geef me een fooi.
- Geef me een kans!
- Geef mij een kans.
Geef het wapen aan mij!
Geef mij het nummer.
- Kijk uit!
- Voorzichtig!
- Let op!
- Opgepast!
- Pas op!
- Kijk uit.
Geef me antwoord.
Geef me een kus.
Geef me een sinaasappel.
- Geef mij uw telefoonnummer.
- Geef me je telefoonnummer.
Geef me dat boek.
Geef me mijn bier.
Geef me een beetje water, alsjeblieft.
Geef me de sleutel.
Geef me dat niet.
Geef me alsjeblieft een.
Geef me een lolly!
Geef me een biertje.
Geef me het zout!
Geef het hem niet.
Geef me een beetje.
Geef de vogel voer!
Geef me een appel.
Geef me een kusje!
Geef dit boek aan Tom.
Geef het op!
Geef het mij, Tom.
Geef hem de microfoon!
Geef me een munt.