Examples of using "”on" in a sentence and their dutch translations:
Tom is dood.
Tom is dood.
- Het is ijskoud.
- Dat is ijskoud.
Het is afgekoeld.
De tv staat aan.
- Wat is dat?
- Wat is dit?
Wanneer is het Halloween?
Wanneer is het Halloween?
Het is etenstijd.
Het is koud.
Tom is slim.
Hij is ziek.
Tom is wakker.
Tom is realistisch.
Dat is gratis.
- Tom is dement.
- Tom heeft dementie.
Tom is koppig.
- Tom is optimistisch.
- Tom is makkelijk in de omgang.
- Tom is zorgeloos.
- Wat is dat dan?
- Wat is dit nu weer?
- Wat is dat in hemelsnaam?
- Ze is oud.
- Zij is oud.
Waar is de badkamer?
Tom is slim.
Het huis is rood.
De man is knap.
Wat is geluk?
Het is koud.
Het is mijn verjaardag.
Het is helemaal donker.
De samenleving is een noodzakelijk kwaad.
- Het is mijn verjaardag!
- Ik ben jarig!
- Tom is slim.
- Tom is intelligent.
- Tom is pienter.
Hij is blond.
't Is gratis.
Het is zaterdag.
Ze is lerares.
Tom is een beroemdheid.
- Jouw huis is groot.
- Uw huis is groot.
Tom is streng.
- Tom is opgewonden.
- Tom is onrustig.
Tom heeft geluk.
Wat is de wisselkoers?
Ze is een professor.
Tom is verdwaald.
- Tom is gek.
- Tom is boos.
Alles is oke.
Tom is dwaas.
Het is handig om een laptop te hebben.
Ik heb een blindedarmontsteking.
De bloem is rood.
Ze is gestoord.
Tom is gek.
- Tom is erg knap.
- Tom is zo cool.
Hij is blond.
Mijn moeder is boos.
Mijn oplader is kapot.
- Hij is vriendelijk.
- Hij is aardig.
Zij is een vriendelijk persoon.
- Hoe heet u?
- Hoe heet je?
- Wat is je naam?
- Wat is jouw naam?
- Wat is uw naam?
Tom is mijn vriend.
Tom is in het huis.
Hij is een busbestuurder.
- De deur is gesloten.
- De deur is op slot.
Morgen ben ik jarig.
- Ik heet Jack.
- Mijn naam is Jack.
Mijn naam is Henry.
De weg is lang.
Waar is het station?
Wat is je voornaam?
Het boek is klein.
- Wie is deze persoon?
- Wie is die persoon?
Waar is de boom?
Tom is een knappe man.
Mijn naam is Dušana.
Waar is de uitgang?
De krant is gratis.