Examples of using "Siz" in a sentence and their dutch translations:
Jullie spreken.
Jullie zijn dokters.
Jullie zijn Zweeds.
Jullie zijn kinderen.
- Je was gelukkig.
- Jullie waren gelukkig.
- U was gelukkig.
Jullie kunnen niet zwemmen.
Jullie zijn idioten.
Wie zijn jullie?
- Je hebt geluk.
- U hebt geluk.
- Jullie hebben geluk.
- Je bent optimistisch.
- U bent optimistisch.
- Jullie zijn optimistisch.
Jullie zijn gevangenen.
Jij eet.
Jullie hadden gelijk.
- Je hebt geluk.
- Jullie hebben geluk.
- U heeft geluk.
Jullie zijn zwak.
Als u het nou zou zeggen.
Gaat u heen?
U bent ziek!
Jullie zijn jochies.
Aan jou de keus.
Je werkt te hard.
- Ik kan je amper verstaan.
- Ik kan u nauwelijks horen.
- U bent op de goede weg.
- Je zit op de goede weg.
- Jullie zitten op de juiste weg.
- U bent op het juiste spoor.
- Je bent goed bezig.
- Gij eerst.
- Jij eerst.
- Ga jij maar eerst.
- Jij mag eerst.
Jullie zijn verbazingwekkend.
Jullie zijn nieuwe studenten.
Wat zijn jullie aan het spelen?
Amuseren jullie je?
- Gij zijt nieuwe studenten.
- Jullie zijn nieuwe studenten.
Jullie komen met mij mee.
Wacht hier.
Jullie kunnen nog niet vertrekken.
Jullie kunnen me niet bang maken.
Jullie kunnen dat niet menen.
Waar zijn jullie opgegroeid?
Komen jullie niet?
Waarom huil je?
- Goed. En u?
- Met mij gaat het prima. En met jullie?
- Je zit in de verkeerde trein.
- Jullie zitten in de verkeerde trein.
Ik zal jullie missen.
- Je bent op de bodem gearriveerd.
- Je bent tot aan de bodem geraakt.
Wat zijn jullie van plan?
Wat zijn jullie aan het doen?
Jullie helpen niet.
Jullie hebben geluk gehad.
Waar zijn jullie?
U zou ook niet kunnen antwoorden!
Jullie spreken geen Engels.
Ben je in de lobby?
U eerst.
Jullie zijn mijn gasten.
Jullie zijn de besten.
Jullie zijn mijn helden.
Jullie zijn de besten.
Waar komen jullie vandaan?
Zijn jullie studenten?
Maar wie bent u?
U zult het ook wel gezien hebben.
Je bent ernstig ziek.
Hoe gaat het met jullie?
Jullie waren sterk.
Zijn jullie gelukkig?
Meenden jullie dat?
- Gij eerst.
- Ga jij maar eerst.
En jij zou dat voorbeeld kunnen zijn.
Zou jij ook moeten doen.
Je voorspelt de toekomst niet.
wie demoniseer jij?
Jij helpt ons.
Jullie zijn heel schattige jongens.
We zien jullie morgen weer.
Jullie doen dat geweldig.
Kunnen jullie alsjeblief je mond houden?
Hoe zijn jullie binnengeraakt?
Zijn jullie nog samen?
Wat zou u gedaan hebben?
Wat is er met jullie twee?
Huilen jullie nu?
Jullie hebben echt geen idee.
- Goed, en met u?
- Goed, dank u. En met u?
- Wie bent u?
- Wie zijt gij?
- Wie zijn jullie?
- Wie ben jij?
Jullie zijn Duitsers, toch?
Waar wonen jullie?
Ik heb jullie horen fluisteren.
- Je was goed voor ons geweest.
- Jullie waren goed voor ons geweest.
- U was goed voor ons geweest.
- U heeft gewonnen!
- Jullie hebben gewonnen!
Jullie spreken geen Engels.
Wat denken jullie?
- Jij reed.
- U reed.
- Jullie reden.
- Waar gaan jullie naartoe?
- Waar gaan jullie heen?
Wat willen jullie?