Examples of using "私達は" in a sentence and their dutch translations:
We zijn leraren.
- We zijn man en vrouw.
- Wij zijn man en vrouw.
We hebben geld nodig.
We zijn buren.
We begonnen te lopen.
- We huurden een kano.
- We hebben een kano gehuurd.
Wij zijn naar London gegaan.
We hebben haast.
We streven naar geluk.
We spelen op zondag.
We toonden in deze studie ook aan
- We hebben Engels gestudeerd.
- We studeerden Engels.
- We zijn allemaal blij.
- We zijn allemaal gelukkig.
We hopen op vrede.
We bezochten Yokohama.
We zouden moeten gaan zitten.
We liepen achter de kat aan.
We gingen naar het park om te spelen.
In plaats daarvan moeten we het volgende vragen:
we zijn alleen.
We zwemmen graag in de oceaan.
We vieren elk jaar Kerstmis.
Wij hebben een kind geadopteerd.
Wij leren Spaans.
We kunnen geen melk drinken.
We hebben de berg vorig jaar beklommen.
We gingen recht tegenover elkaar zitten.
We arriveerden tegelijkertijd.
We dachten dat hij een Amerikaan was.
We hebben het geld nodig.
We waren gisteren niet thuis.
We willen de feiten kennen.
We vierden zijn verjaardag.
We hebben genoten op het feest.
Wij beschouwen John als onze leider.
We beschermden onszelf tegen gevaar.
Ik denk dat we alleen zijn.
We hebben hem laten huilen.
We noemden de hond Tim.
We liepen over het ijs.
We moeten gaan zitten.
We werken van negen tot vijf.
We gingen naar de bergen om te skiën.
We hebben de vrije dag aan de kust doorgebracht.
We keken naar een baseballwedstrijd op televisie.
We moeten ons aan de wet houden.
Normaal lopen we naar school.
Wij haten onzekerheid.
We noemden het StopFake.
Als hij niet komt, gaan wij niet weg.
We zijn zeker van zijn succes.
We hebben een geweldige vakantie in Zweden gehad.
We denken dat hij eerlijk is.
We gingen naar de bergen om te skiën.
We gingen naar het park om te spelen.
We bleven thuis omdat het regende.
We hebben lang in het park gewacht.
We ruimen ons lokaal op na school.
We moeten op hem wachten.
We hadden thuis moeten blijven.
We kwamen hen tegen op het busstation.
We moeten ons concentreren.
We willen weten wat er gebeurd is.
- We zijn een echtpaar.
- Wij zijn man en vrouw.
En dan denken wij: hm, bananen.
We hebben elkaar toevallig ontmoet aan het station.
Vorige zomer gingen we naar Hokkaido.
We lunchen vaak samen.
We zullen tien dollar extra nodig hebben.
Wij eten altijd om zes uur 's avonds.
We raakten op weg daarnaartoe door onze benzine heen.
We stapten toevallig op dezelfde bus.
We kennen hem.