Examples of using "Słyszę" in a sentence and their dutch translations:
- Ik hoor je.
- Ik hoor jou.
Ik hoor.
Ik kan haar horen.
Ik hoor de helikopter.
Ik hoor de trommel.
Ik hoor iets.
- Ik hoor je.
- Ik hoor jou.
Ik hoor iets.
Ik kan niks horen.
Ik kan jullie niet horen.
Het antwoord dat ik het meest hoor,
- Ik kan je amper verstaan.
- Ik kan u nauwelijks horen.
Wat? Ik hoor je niet.
Wat? Ik kan je niet horen.
Ik kan het gras horen groeien.
Het is de eerste keer dat ik van dit woord heb gehoord.
Dat hoor ik graag.
Ik kon het dier zien grommen, ik hoor die grom nu nog.
Ik hoor een kat aan het venster krabben.
- Ik ween elke keer wanneer ik dat lied hoor.
- Ik huil iedere keer wanneer ik dat lied hoor.
Ik hoor de helikopter. We moeten naar het signaalvuur zien te komen.
Ik versta u niet, het is hier te rumoerig.
Ik ben het beu om naar haar gezaag te luisteren.