Examples of using "生きている" in a sentence and their dutch translations:
- Ze leven allebei.
- Beiden leven.
- Ze zijn beiden in leven.
Hij is nog in leven.
We leven in het atoomtijdperk.
Ik hoor dat hij nog leeft.
Tom leeft in een fantasiewereld.
Hij leeft in een droomwereld.
Ze verwijderen de hoorn terwijl het dier nog leeft...
We hebben hem levend gevonden.
Ik was opgelucht te horen dat ze in leven was.
Zijn oude kat leeft nog.
Is die slang dood of levend?
Beide broers zijn nog in leven.
Ik heb nog nooit een levende walvis gezien.
Ik voel me levendig.
Ze gelooft dat haar zoon nog steeds in leven is.
Ik weet niet of hij dood of levend is.
We leven in het atoomtijdperk.
Het communisme zal nooit geschieden, zolang ik leef.
De mens eet om te leven, hij leeft niet om te eten.
"Een goede kapitein verlaat altijd als eerste het schip", zei Tom, "want alleen een levende kapitein is een goede kapitein."