Translation of "Gerade" in Dutch

0.008 sec.

Examples of using "Gerade" in a sentence and their dutch translations:

- Er studiert gerade.
- Er lernt gerade.

- Hij studeert.
- Hij is aan het studeren.

- Irgendetwas passiert gerade.
- Irgendwas passiert gerade.

Er gebeurt iets.

Sitz gerade!

Zit recht!

- Es ist gerade Erdbeersaison.
- Er ist gerade Erdbeerzeit.
- Erdbeeren haben gerade Saison.

Het is nu het seizoen voor aardbeien.

- Mama spielt gerade Tennis.
- Mutti spielt gerade Tennis.

Moeder doet nu aan tennis.

- Ich koche gerade.
- Ich bin gerade beim Kochen.

- Ik ben aan het koken.
- Ik ben nu aan het koken.
- Ik kook nu.

- Sie ist gerade rausgegangen.
- Sie ist gerade gegangen.

Ze is net vertrokken.

- Es ist gerade Erdbeersaison.
- Erdbeeren haben gerade Saison.

Het is nu het seizoen voor aardbeien.

- Tom badet gerade.
- Tom nimmt gerade ein Bad.

- Tom zit nu in bad.
- Tom neemt een bad.

- Ich wurde gerade überfallen.
- Ich wurde gerade ausgeraubt.

Ik ben net overvallen geweest.

Er isst gerade.

Hij is aan het eten.

Er schwimmt gerade.

Hij zwemt nu.

Ich telefoniere gerade.

Ik ben aan de telefoon.

Ich koche gerade.

- Ik ben nu aan het koken.
- Ik kook nu.

Regnet es gerade?

Regent het nu?

Ich lese gerade.

Ik lees.

Sie isst gerade.

- Ze eet.
- Ze is aan het eten.

Ich lerne gerade.

Ik ben aan het leren.

Ich bade gerade.

- Ik ben nu een bad aan het nemen.
- Ik zit nu net in bad.

Ich hustete gerade.

Ik was aan het hoesten.

Tom spricht gerade.

Tom praat.

Ich esse gerade.

- Ik ben nu aan het eten.
- Ik eet nu.

Tom schläft gerade.

Tom is aan het slapen.

Tom angelt gerade.

Tom is nu aan het vissen.

Ich tanze gerade.

Ik ben aan het dansen.

Sie kochen gerade.

- Ze zijn nu aan het koken.
- Ze koken nu.

Naoko schwimmt gerade.

- Naoko is nu aan het zwemmen.
- Naoko zwemt op dit moment.

Ich spreche gerade.

Ik ben aan het praten.

Tom liest gerade.

- Tom leest.
- Tom is aan het lezen.

Ich schlafe gerade.

- Ik slaap.
- Ik ben aan het slapen.

Ich spielte gerade.

- Ik was aan het spelen.
- Ik speelde.

Wir grillen gerade.

We zijn aan het barbecueën.

Suni spielt gerade.

Suni is aan het spelen.

Er duscht gerade.

Hij staat onder de douche.

Es regnet gerade.

Het is aan het regenen.

Irgendwas passiert gerade.

Er gebeurt iets.

Es blitzte gerade.

Er was een bliksemflits.

Tom badet gerade.

- Tom zit nu in bad.
- Tom neemt een bad.

- Ich bin gerade aufgewacht.
- Ich bin gerade wach geworden.

- Ik ben net wakker.
- Ik ben net wakker geworden.

- Ich bin gerade angekommen.
- Gerade eben bin ich angekommen.

Ik ben net aangekomen.

- Du summst.
- Ihr summt.
- Sie summen.
- Du summst gerade.
- Ihr summt gerade.
- Sie summen gerade.

- Jij neuriet.
- Jullie neuriën.

- Sie essen gerade ihre Äpfel.
- Sie fressen gerade ihre Äpfel.
- Sie verzehren gerade ihre Äpfel.

Ze eten hun appels.

Gerade mal ungerade ist gerade, ungerade mal ungerade ist ungerade.

Even keer oneven is even, oneven keer oneven is oneven.

- Wir haben gerade erst losgelegt.
- Wir haben gerade erst angefangen.

We zijn zonet begonnen.

- Maria, was tust du gerade?
- Maria, was machst du gerade?

Maria, wat ben je aan het doen?

- Samuel, was tust du gerade?
- Samuel, was machst du gerade?

Sam, wat ben je aan het doen?

- Ich bin hier gerade angekommen.
- Ich bin gerade hier angekommen.

Ik ben hier net aangekomen.

Maria ist gerade heimgekommen.

Mary is net thuisgekomen.

Er ist gerade zurückgekommen.

Hij is net teruggekomen.

Wohin gingst du gerade?

- Waar ging je heen?
- Waar ging je naartoe?

Ich esse gerade Nudeln.

Ik eet noedels.

Ich bin gerade beschäftigt.

Ik ben nu bezig.

Sie wollen gerade gehen.

Ze staan op het punt weg te gaan.

Ich habe gerade gefrühstückt.

Ik heb zojuist ontbeten.

Sie machte gerade Tee.

Ze was thee aan het maken.

Er schläft wahrscheinlich gerade.

- Hij slaapt waarschijnlijk.
- Waarschijnlijk slaapt hij.

Wir gehen gerade Baseballspielen.

- We gingen honkbal spelen.
- We gingen baseball spelen.

Tom ist gerade gegangen.

Tom is net vertrokken.

Sie ist gerade gegangen.

Ze is net vertrokken.

Sie sind gerade gegangen.

- Ze zijn net vertrokken.
- Zij zijn net vertrokken.
- Ze zijn net weggegaan.
- Zij zijn net weggegaan.

Tom ist gerade angekommen.

Tom is net aangekomen.

Mach deinen Rücken gerade!

Recht je rug!

Ich bin gerade aufgestanden.

Ik ben net opgestaan.

Er kam gerade an.

Hij is net teruggekomen.

Meine Frau kocht gerade.

Mijn vrouw is nu aan het koken.

Sie sind gerade angekommen.

Ze zijn zojuist aangekomen.

Ich bin gerade angekommen.

Ik ben net aangekomen.

Ich habe gerade geduscht.

- Ik heb net gedoucht.
- Ik heb net een douche genomen.
- Ik heb alleen maar een douche genomen.

Sie hat gerade angerufen.

Ze heeft net gebeld.

Was machst du gerade?

Wat doe je?