Examples of using "Dieser" in a sentence and their dutch translations:
Deze emmer lekt.
Dit lawaai stoort.
Deze hond is van mij.
Deze zin is prima.
Deze student is Amerikaans.
Is dit je koffer?
Deze boom is lang.
Ik vind deze thee lekker.
Is deze paraplu van jou?
Deze yoghurt smaakt vreemd.
- Dit is lekkere thee.
- Deze thee smaakt goed.
- Deze thee is goed.
Deze diamant is nep.
Hoeveel kost deze pen?
en met een beroep op die hoedanigheid
Want deze strijd...
Wie is dit?
Deze vis stinkt.
- Die film is waardeloos!
- Wat een kutfilm!
- Wat een prutsfilm!
Die schakelaar daar.
Deze tafel wiebelt.
Die planeet implodeerde.
Dit lawaai stoort.
Die jongen loopt.
Deze diamant is nep.
Hoeveel kost deze paraplu?
Deze vogel wordt een meeuw genoemd.
Deze thee is heet.
- Naar waar gaat deze trein?
- Waar gaat deze trein naartoe?
- Dit doek scheurt gemakkelijk.
- Deze doek voelt zacht aan.
Deze computer werkt op batterijen.
Waar gaat dit pad naartoe?
Hoe oud is deze dierentuin?
Deze man heeft een paard.
Wat zit er in deze doos?
Hoe oud is deze dierentuin?
- Deze tafel is van hout.
- Deze tafel is van hout gemaakt.
Deze hond is niet te koop.
Die zin was:
Vandaag staat Stella, een van die meisjes,
Neem die gletsjer bijvoorbeeld.
zoals deze lantaarnvis.
in die laatste tijd,
In tegenstelling tot deze brulaap...
Het werkt door middel van verdampingskoeling.
door een proces dat we de opslag van koolstof noemen.
Is deze zitplaats vrij?
Deze jongen is intelligent.
- Deze film is het zien waard.
- Deze film is het bekijken waard.
Deze stoel is lelijk.
- Wie is deze kerel?
- Wie is deze vent?
- Wie is deze kerel?
- Wie is deze vent?
Deze winter is warm.
Deze man is dood.
Deze koffie is koud.
Die planeet heet Saturnus.
Van wie is die rugzak?
Wat betekent deze zin?
Deze appel is verrot.
Waar komt deze auto vandaan?
Deze vogel kan vliegen.
Dit potlood is wit.
Dit potlood is rood.
Roken is verboden in dit station.
Deze zin is waar.
Die student is lui.
Deze tafel is schoon.
De man is jong.
Deze laptop is van mij.
Dit lawaai is ondraaglijk.
Deze kamer is rustig.
Hoeveel kost deze paraplu?
Deze tand doet pijn.
Deze tafel is zwaar.
Ik vind deze thee lekker.
- Wie is deze man?
- Wie is die man?
Naar waar gaat deze trein?