Examples of using "Nous" in a sentence and their dutch translations:
- We dommelen weg.
- We doezelen weg.
- Wij dommelen in.
We capituleerden.
- We spraken.
- We praatten.
- We hebben gepraat.
- We hebben elkaar gekust.
- We kusten elkaar.
We onthouden.
Wij kwamen dichterbij.
We zijn aan het groeien.
We hebben een douche genomen.
We hebben ons klaargemaakt.
Wij kwamen dichterbij.
We vervelen ons allemaal.
- We hadden plezier.
- We hadden lol.
- We hebben ons vrijwillig aangemeld.
- We hebben vrijwilligerswerk gedaan.
- We hebben ons als vrijwilliger aangemeld.
We zijn uit elkaar gegaan.
En het is interessant om te zien
En we doen het onszelf aan
Kennen we elkaar?
We praten met elkaar.
We vervelen ons.
We geven ons over.
- We hebben elkaar gekust.
- We kusten elkaar.
We hielden van elkaar.
- We zijn getrouwd.
- Wij zijn getrouwd.
- We gaan ervandoor.
- We gaan weg.
We moeten gaan zitten.
- We groeien.
- We zijn aan het groeien.
We hebben elkaar eerder ontmoet.
- We nemen het.
- We accepteren het.
We gaan veel plezier beleven.
- We dommelen weg.
- We doezelen weg.
- We dommelen in.
- Wij dommelen weg.
- Wij doezelen weg.
- Wij dommelen in.
- We zakken weg.
- Wij zakken weg.
We hadden er plezier mee.
We wonnen.
We gaan naar het oosten.
We gaan naar het westen.
We hebben elkaar eerder ontmoet.
Laten we gaan zitten.
- Wij applaudisseerden.
- We hebben geapplaudisseerd.
- Hier zijn we dan.
- Hier zijn we!
We oefenen veel.
We moeten vlug zijn.
"We moeten van alles regelen.
We kunnen ons hypocriet voelen.
Waar zien we elkaar?
Waar kennen wij elkaar van?
- Laat ons wandelen.
- Laten we een wandeling maken!
We kennen elkaar al.
- Bekijk ons.
- Kijk naar ons.
Volg ons!
- Laat ons!
- Verlaat ons!
- We zullen winnen.
- We winnen wel.
- We zullen het proberen.
- We gaan het proberen.
- Help ons.
- Help ons!
Bel ons.
Hier zijn we!
We moeten gaan zitten.
Wij zijn vrijwilligers.
We moeten ontsnappen.
Wij begonnen.
We zien elkaar morgen.
- We houden erg van elkaar.
- We houden heel veel van elkaar.
We zouden moeten gaan zitten.
We gaan ervandoor.
Wij trainen samen.
We moeten wakker worden.
- Kunnen we gaan zitten?
- Mogen we zitten?
Kijk ons aan.
Wacht op ons.
Vergeet ons.
We moeten ons concentreren.
We hebben gebeld.
Wij kwamen dichterbij.
Dek ons.
We oefenen veel.
We hebben geknuffeld.
We gaan slapen.
We vervelen ons hier.
We zouden moeten rusten.
Ga met ons mee!